Feestgedruis overstemt stadsmuren,
geschiedenis is niet hoog genoeg,
blijft poreus en brokkelt af.
Vogels zingen zoals ze vliegen.
De avond baadt in het Wolderwijd,
verkoeling hallucineert.
Uit haar kelders verleidt zij mij, de stad,
en ik ga overstag,
trek buiten de vesting
de voordeur dicht,
de nacht in.
Ik loop door de oude Donkerstraat
naar pleinen van vertier.
Onder schuimend gejoel
tonen bronzen huiden
witte tanden van het bacchanaal
De Markt begroet me,
vraagt mij waar ik bleef.
Maar ik loop alleen
over het ritselend vloerkleed
van mijn dakterras,
heen en weer.
Harderwijk 1 september 2018
Gedicht uit de verzamelbundel ‘Stadsgedichtenbundel 2018. Stadsgedichtenwedstrijd
Nederland en Vlaanderen’. ISBN 978-94-92411-3-8