Moeder zei de letters voor,
zo spelde ik mijn naam.
Op straat deed ik de hinkelstap,
op het stoepje voor ons raam.
Als wij gingen wandelen in de stad
lag de synagoge er stil bij.
Moeder zei dat het oorlog was.
Wij doken onder voor de boze mannen
maar wij werden opgepakt.
Ruw namen zij ons mee.
Op het station streek moeder liefdevol mijn haren glad.
Er klonken barse stemmen
maar ook zachte, die mij de sterren wezen.
Ik droomde dat ik thuis was
maar ik schrok wakker door het schudden van de trein.
Wij kwamen aan in Sobibor,
moeder hield mijn hand goed vast.
…
Ik deed mijn laatste stappen.
Geert Zomer,
de Stadsdichter van Harderwijk
25 januari 2013
*Jetje Härtz (1940 – 1943), ter gelegenheid van de Herdenking
21 Joodse Harderwijkers.